Geplaatst op 1 december 2019
Thema:
Adventkrans
Tekst:
R. Hehenkamp
Waarom
hangt er in de advent een krans … met vier kaarsen?
Zojuist
hebben we de eerste kaars van de adventskrans aangestoken. Elk jaar doen we dit
op de eerste zondag van de Advent. En op de volgende drie zondagen steken we
steeds een kaars méér aan. Waarom doen we dit eigenlijk? Een kaars aansteken op
een krans van dennentakken?
Ook zijn er
best veel gezinnen die thuis zo’n krans maken en ophangen of op een tafel
zetten. En buiten de kerk in winkels zie je ze ook: daar kun je kransjes van
chocola en krans-koekjes krijgen. Dus zowel in de kerk als buiten de kerk zie
je ‘kransen’.
Wat zit hier
toch achter? Lezen we in de Bijbel over kransen, dennentakken, kaarsen? Nee
toch! En over kerstbomen al helemaal niet!! Dus hoe zit dat eigenlijk? Daarover
gaat het vandaag.
Toelichting
op het thema
Het gaat
vandaag dus om de vraag: waar komt die krans vandaan?
Op zich is
het antwoord heel eenvoudig: een krans is een cirkel, zo rond als de zon, de
maan en alle andere planeten die in de melkweg en verder in het heelal hun …
jawel … rondjes, hun ‘kransjes’ draaien. En ze draaien ook nog om zichzelf
heen. De cirkel is een grondvorm, een oervorm in het heelal. Je kunt je dus
afvragen of het eigenlijk wel nodig was om het wiel uit te vinden. Die vorm zie
je toch overal om je heen?! Eerder zou het nodig geweest zijn om het vierkant
uit te vinden dan de cirkel!
De cirkel is
een oerbeeld van de tijd. De meting van de tijd is afgeleid van de duur die de
planeten nodig hebben om te draaien om de zon. Het woord planeet komt van:
zweven, draaien. Op één van die planeten leven wij, op de aarde, die om de zon
draait en ook nog om zichzelf. En die elk jaar dezelfde tijd nodig heeft om
zo’n rondje af te leggen.
Zo’n ‘rondje’
is eigenlijk, dat weten we vast allemaal, een ellips. En daarom zit je op
bepaalde momenten dichterbij of verderaf van de zon, en heb je het dan warmer
of kouder. Dit noemen we de seizoenen. Op het noordelijk halfrond waar wij
wonen tellen we vier seizoenen: herfst, winter, lente en zomer. Dus vier
momenten van de zogenaamde ‘zonnewende’, momenten waarop het ene seizoen in het
andere overgaat. Dus vier kaarsen op de krans van de tijd. Zo zit dat.
En die
dennentakken dan, en de kerstboom? Dat groen drukt ons verlangen uit naar
groei, naar zon, licht en warmte, onze hoop op licht. De winter is natuurlijk
leuk met zijn koude, sneeuw en ijs. Maar warmte, groei en vernieuwing hebben we
minstens zo graag. En het dennengroen laat je dit met kerstmis al voelen!
Onze verre
voorouders kenden dit ‘kerst’-moment heel goed. Zij hadden ook ogen en konden
ook rekenen! Ze keken ’s nachts goed naar de hemel en kenden de loop van de
planeten en van de tijd. Er is in Noord-Ierland in een diepe grot een eeuwenoud
graf gevonden, waarop precies op 24 december ’s morgens vroeg, drie dagen na de
zonnewende, het eerste zonlicht schijnt!
Met
dennentakken en kaarsen haal je als het ware de zon al in huis op het donkerste
moment van het jaar.
Maar dit
heeft toch niets met het geloof te maken.
Waarom heeft
de kerk deze dingen allemaal in huis gehaald?
Een goede
vraag.
Inderdaad
heeft de kerk de kerstboom, de advents- en kerstkrans, de dennentakken, de
lichtjes en de vier kaarsen ‘in huis gehaald’. Want die horen er eigenlijk
niet. Ze staan niet in de bijbel. De kerk ontdekte dat de mensen hier op het
noordelijk halfrond sterk meevoelden met de terugkeer van de seizoenen. Daarin
zat het gevoel van de mensen, gevoel voor de tijd, gevoel ook voor eindigheid
en nieuw begin, gevoel voor eeuwigheid.
Zo kwam het
dat de kerk de viering van Jezus’ geboorte geplaatst heeft op de datum waarop
het eerste zonnelicht op dat graf in Noord-Ierland valt, de dag waarop we het
eerste teken van het nieuwe seizoen kunnen zien. Midden in de winternacht weten
we dat de lente er aan komt. Wij weten de precieze datum van Jezus’ geboorte
niet. Maar dat hoeft ook helemaal niet, we vieren zijn geboorte.
En we wachten, nu snap je waarom, precies vier zondagen op dat feest.
De kerk is
een wijze oude moeder die weet wat de mensen voelen en die geloof heeft
verbonden met ons gevoel.
Dat is het
geheim van de adventskrans.
En de oude
wijze moeder bewaart het hoekige vierkantige kruis eventjes voor later, als het
weer lente is en we herinnerd worden aan dood en sterfelijkheid. De kerk doet
dus steeds het omgekeerde van wat we beleven. En dat is het geheim van haar
godsdienstige opvoeding.
Geplaatst op 4 november 2019
Familieviering
3 november 2019
‘Hoe wordt
een kerkgebouw een huis van God?’
Tekst:
R. Hehenkamp
Intro
Over twee
weken vieren we feest in deze kerk! Dan is het bijna, precies 38 jaar geleden
dat dit gebouw tot kerkgebouw werd gewijd. Op 17 november 1981 wijdde de
bisschop van toen, monseigneur Zwartkruis, dit gebouw, deze ‘stapel stenen’ tot
kerk. In deze viering bereiden we ons op dat feest voor. En dat doen we door vandaag
te vertellen wat dat is, een kerkwijding. En wat er dan gebeurt. Zodoende weten
we straks weer beter wat een kerk eigenlijk is. We komen er zo vaak, maar weten
we bijvoorbeeld wel wat dat woordje ‘kerk’ betekent? Straks wel!
Eerste
lezing
Een kerk is
een merkwaardig gebouw. Als je het vergelijkt met een huis, dan snap je
onmiddellijk het verschil: in een huis wóón je, je verblíjft daar. In een kerk
kom je alleen voor een korte tijd. Je kunt een kerk ook vergelijken met …. een
tent! Ja, dat mag, want dat gebeurt in de teksten van de Bijbel ook vaak. Tja,
een tent: daar verblijf je niet echt, daar ben je vooral buiten, wanneer je
kampeert.
In een huis is de binnenkant erg belangrijk, want je woont erin; in een tent
woon je niet, daar ben je juist liever buiten! En een kerk? Een kerk is zowel
een huis als een tent, je gaat er net zo gemakkelijk naar binnen als naar
buiten, je wordt er niet in opgesloten. Een kerk heeft dus van allebei wat. Je
kunt je er vrij in voelen!
Maar een kerk
heeft ook iets speciaals, iets wat een huis niet heeft, en een tent ook niet.
Een kerk heeft hoogte! Dit klinkt misschien vreemd, maar let maar eens op:
bijna elke kerk is zo gebouwd dat er boven je hoofd een hoog dak is. In
kathedralen natuurlijk hoger dan in Laren of Blaricum. Maar zelfs hier in de
Thomaskerk is hoogte. Kijk maar: hier, boven het altaar is hoogte. Juist hier
stroomt het licht naar binnen! En dat is natuurlijk niet voor niets: op deze
manier drukt het gebouw uit dat we hier samenkomen om te zoeken naar het hogere
en om te horen wat het hogere ons te zeggen heeft.
Met dat woord, het hogere, bedoelen we God die alles en allen te boven gaat.
Dus: het binnenste van een kerk, het innerlijk, is ? …… precies: de hoogte!
Het woord
‘kerk’ komt van een Grieks woord dat we allemaal kennen: Kyrië. Denk maar aan
Kyrië eleison, Heer ontferm u. Daar hoort een bijvoeglijk naamwoord bij: Kyríakos
(klemtoon op de i), en hiervan is ons woord ‘kerk’ afgeleid. Het
betekent dus zoveel als ‘van de Heer’. Als we in de kerk samenkomen, zijn we
wat we wezen willen: van de Heer!!
Dit is
allemaal mooi, maar hoe wordt een ‘stapel stenen’ nu een kerk? Natuurlijk
begint dat met een groep mensen die zo’n gebouw wil. Ze laten een tekening
maken door een architect, en als die tekening klopt met wat die mensen willen
en met wat ze kunnen betalen komt er zo’n gebouw.
Maar dan is het nog geen kerk, geen huis van God. Eerst komt de bisschop om de
kerk in te wijden.
Vroeger
gebeurde dat buitengewoon uitvoerig en langdurig. Maar dat is een verhaal
apart. Tegenwoordig is zo’n wijdingsritueel veel eenvoudiger.
Wat de bisschop doet is vooral het altaar wijden. Hij begiet het oppervlak van
het altaar met heilige olie, stroopt zijn mouwen op en wrijft het altaar er
helemaal mee in! Hierbij worden speciale gebeden uitgesproken die te maken
hebben met het doel van het altaar: het vieren van de eucharistie.
Bovendien
worden op die dag de muren van het gebouw in gebruik genomen. Op vier
uitgekozen plekken worden speciale kaarsen aangestoken. Elke plek is getekend
met een kruis met daarbij een kaars. Die vier plekken bestrijken samen het hele
gebouw. Kijk maar, daar en daar en hier en hier.
Waarom vier?
Hele grote kerken hebben twaalf van die kruisen.
Onze kleinere kerk heeft er vier.
Die vier kaarsen staan symbool voor de vier evangelisten, Mattheus, Marcus,
Lucas en Johannes.
Deze vier apostelen verkondigen het evangelie dat we hier elke week horen.
Daarom heten die kaarsen ‘apostelkruisen’. De vier kaarsen wijzen ook naar de
vier windstreken: het noorden, het zuiden, het westen en het oosten.
Daar is het evangelie voor: waar we ook zijn, overal willen we ons erdoor laten
inspireren.
Vandaag
bereiden we ons voor op het feest van de kerkwijding van onze kerk, het gebouw
waarin we samen zijn omdat we bij de Heer, de Kyrios, willen horen, uit vrije
wil en niet omdat het moet.
Straks over twee weken zullen de apostelkruisjes ze ook alle vier branden! En
dan weten u en ik waarom dat is!
Geplaatst op 6 oktober 2019
Familieviering
6 oktober 2019
Thema:
Rozenkrans
Intro
Morgen, 7
oktober, is het bijna 450 jaar geleden dat de paus van toen (Pius V) het feest van de rozenkrans
instelde. Volgens hem had het bidden van de rozenkrans ervoor gezorgd dat
Europa aan een groot gevaar was ontsnapt. Want West-Europa had op die dag in
het jaar 1571 ternauwernood een grote zeeslag gewonnen tegen legers uit het Oosten.
Dat gebeurde bij Lepanto, in de buurt van Cyprus. Sindsdien is oktober de
‘rozenkrans-maand’!
Wat is dat
voor iets, een ‘rozenkrans’? Zo (laten
zien) ziet zo’n snoer eruit.
Het is een
kralensnoer van 5 keer 10 kleine kralen, plus een kruisje. Straks vertellen we
er meer over. Maar het is vooral een gebed-snoer.
Het gaat vandaag dus ook over een manier van bidden en wel een heel speciale
manier: het bidden van de rozenkrans.
Lezing
Bij heel veel
andere mensen, maar ook bij jezelf, kun je erop letten hoe ze met hun handen
omgaan. Handen zijn van die beweeglijke dingen: waar moet je ze laten? Tegen je
hoofd aan, langs je lijf, op je rug, in je zak, op tafel, onder tafel, met een
mobieltje, een pen, je armen over elkaar, handen wrijven noem maar op.
Voor de vraag
waar je je handen moet laten is een kralensnoer als de rozenkrans ook een
oplossing. Het is natuurlijk niet daarvoor uitgevonden, maar het helpt wel.
Misschien heb je wel eens gezien dat mensen uit de Islam ook een klein
kralensnoer in hun hand houden en de kralen achtereenvolgens langs hun vingers
laten ‘lopen’. Bij een rozenkrans doe je dat ook.
Net zoals het
kruisteken is de rozenkrans een eenvoudige, lichamelijke manier om te bidden:
iedereen kan het, je kunt het overal (niet alleen in de kerk), en je hebt er
niemand anders bij nodig. Zodoende is het lange tijd ook bij katholieken in
Nederland algemeen gebruik geweest de rozenkrans te bidden. Tot eind vorige
eeuw ongeveer.
Waarschijnlijk
is de rozenkrans ergens in de 14e of 15e eeuw ontstaan.
Een pater Dominicaan is ermee begonnen. Hij heeft misschien wel gedacht: wij
paters bidden elke week de 150 psalmen, waarom zouden gewone mensen niet óók
zoiets kunnen doen? Met een Weesgegroetje, en dat 150 keer?!
En nu we het
toch over paters hebben: bij paters en ook bij zusters zie je vaak, als ze
tenminste hun toog of habijt aan hebben, een grote rozenkrans aan hun riem
hangen. Altijd bij de hand dus! Zoals vroeger ook veel katholieken een
rozenkrans in hun tas of broekzak hadden. Zelfs als ze dood waren, werden
katholieken vaak opgebaard met een rozenkrans tussen hun vingers.
Nu: hoe doe
je dat? Het wezenlijke van het bidden van de rozenkrans is het Weesgegroet.
Vroeger leerde je dat gebed uit je hoofd, net zoals het Onzevader. En als je
het Weesgegroet echt van buiten kent, kun je het ook heel gemakkelijk opzeggen,
en ook heel snel.
Tien (10) Weesgegroeten
opzeggen gaat dan in een bepaalde cadans, waarop je kunt mijmeren en dromen,
mediteren zelfs, terwijl de kralen door je vingers glijden.
Een
rozenkrans als voorwerp (weer laten zien) bestaat uit 50 kralen.
Het bidden van één rozenhoedje is 5
keer 10 Weesgegroeten. Dit duurt wel even, maar lang is het niet.
Echt lang is
het bidden van een rozenkrans: dat
is 3 keer het rozenhoedje,
dus: 3 keer
> 5 keer 10 Weesgegroeten.
Dus … 150.
Zoals die pater dominicaan bedacht heeft.
De reeks van
tien Weesgegroeten worden steeds, bij een dikkere kraal, afgewisseld met het
Onzevader. En het geheel wordt voorafgegaan door de geloofsbelijdenis bij het
kruisje plus 3 extra Weesgegroeten.
Heel
bijzonder is dat elke reeks van tien (10) Weesgegroeten een thema heeft, de
zogenaamde Geheimen: belangrijke momenten uit het leven van Jezus.
Bijvoorbeeld de ‘blijde geheimen’ in het begin van Jezus’ leven of de ‘droevige
geheimen’ bij zijn lijden en dood. Terwijl je al die Weesgegroeten bidt, kun je
denken aan die geheimen. (Pastor Carlos Fabril vertelde ons ook nog over de
Glorie geheimen)
Zo zijn we
bij de verschillende manieren van bidden.
- Bewust
opzeggen van een gebed, woord voor woord, en weten wat je zegt.
- Nadenken
over een thema, terwijl je diezelfde woorden uit je hoofd opzegt.
Of:
- Mediteren, mijmeren, puur op je gevoel meedeinen op de cadans van de woorden.
Auteur: R. Hehenkamp
Geplaatst op 6 oktober 2019
Familieviering
1 september 2019
Thema:
Kruisteken
Intro
De katholieke
kerk bestaat al zo lang dat ze op iedere dag wel iets of iemand kan herdenken.
Zo is ook 14 september een speciale dag. Dan wordt herdacht dat in Jeruzalem
het echte kruis is teruggevonden waaraan Jezus is gestorven. Het hout van dat
kruis is daarna in talloze splinters verdeeld. En deze worden als relikwieën
bewaard in kathedralen over de hele wereld.
Maar het
allerbelangrijkste overblijfsel van het kruis is wel het gebaar dat we
erdoor hebben leren maken: het kruisteken. Dat doe je niet zoals bijvoorbeeld
sporters, wanneer ze iets winnen: een klein zwaaiend gebaartje in de lucht.
Nee!
Eerst raak je
met je rechterhand je voorhoofd aan, dan het midden van je lichaam ter hoogte
van je hart, dan je linker- en tenslotte je rechterschouder. En je zegt erbij:
in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest – Amen.
Over dit
gebaar en over de betekenis ervan denken we vandaag in het bijzonder na.
Lezing
Het kruis
zoals wij dat kennen werd in de eerste tijd van het christendom niet
gebruikt. Zelfs niet als woord. Een ter dood veroordeelde misdadiger werd aan
een ‘paal’ gehangen (of
aan een ‘hout’). Zo’n
paal stond al klaar op de executieplaats.
De
veroordeelde moest de dwarsbalk er zelf naar toe dragen. Ter plaatse werd hij
daar aan die dwarsbalk met touwen
vastgebonden of eraan vastgespijkerd. Twee soldaten hesen hem dan met dwarsbalk
en al op de paal. Die paal kreeg dan een soort T-vorm.
Maar … zo’n
paal als kenmerk van je geloof gebruiken??
….. dat was lange tijd nog een stap te ver! Voor de Griekse en Romeinse
christenen was het een schande zo dood te moeten gaan! Als een slaaf!!
En voor Joden-christenen was het ook nog eens tegen het tweede gebod: ‘Gij
zult geen beelden maken’!
Liever
gebruikten ze andere figuren als symbool voor hun geloof: een
duif, een lam of een vis. Ook gebruikten ze tekeningen van een zeilschip of een
anker: daarin kon je het kruis als het ware verstoppen.
Wat ze óók
gingen doen was het gebruiken van letters, van afkortingen. Bijvoorbeeld de
eerste twee letters van het woord
Christus: in het Grieks was dat een X (‘chi’) en een P (de hoofdletter R): kijk
daar op de muur staat zo’n letter-teken!
De oudste en
eerste kruisvorm is die van een gebaar. Bij het doopsel bijvoorbeeld je
zegenen met een handgebaar op je hoofd.
De beweging met de hand kreeg bijna vanzelf de vorm van een kruis. En
niet alleen je hoofd: jezelf, je hele lichaam daarmee tekenen. Dat
voelde als een gebed zonder woorden, én als een herkenningsteken.
Hierdoor voelde je je beschermd en herkende je elkaar als mensen van hetzelfde
geloof.
Pas hierna
werd het gewoner om ook een kruis te maken in de vorm van een los ding, een
voorwerp. En dat begon met een leeg kruis, zonder afbeelding.
Ze gingen dat
uit eerbied versieren met edelstenen. Daarna begonnen ze op zo’n kruishout de
Verrezen Christus te schilderen, dus in
een plat vlak. Eerst voorzichtig in een soort medaillon, met alleen zijn hoofd;
later zijn hele figuur in plechtige
kleren, zoals die van een keizer.
Pas in de
Middeleeuwen, rond de 13e eeuw, werd er een driedimensionaal beeld
van de Lijdende Christus gemaakt en op het kruishout bevestigd. Zonder kleren,
stervend en dood. Zo werd het kruisteken een kruisbeeld.
Deze hele
ontwikkeling heeft dus eeuwen geduurd. Nu zijn wij eraan gewend; we weten niet
beter.
Het begon dus
allemaal met het maken van een gebaar waarmee je jezelf bekruist. Het is een eenvoudig, persoonlijk
ritueel. En tegelijk zet je jezelf in de ruimte van ons gezamenlijk geloof.
Daarom
beginnen we onze vieringen altijd met het maken van een kruisteken. En zeggen
erbij: ‘in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’.
Het maken van
een kruisteken is een gebed, het aller kortste dat we kennen en dat je
overal zèlf kunt doen! En niet alleen in de kerk, ook thuis, onderweg, ‘s
morgens, ‘s middags en ‘s avonds, altijd en overal.
Het is onze gebaren-taal!
Auteur: R. Hehenkamp
Geplaatst op 11 december 2017
Geven als Sinterklaas © 2017 tekst Jan Lauffer
Spiegelverhaal bij Matteus 6, 1-4
Joris was aan het denken over Sinterklaas.
Nog maar een paar nachtjes slapen!
“Waar zou hij toch zijn cadeautjes bewaren”?
Papa wist het ook niet.
“Waarom geeft hij bij ons de cadeautjes niet, maar klopt alleen maar aan de deur?”
Dat wist papa wel: “Sinterklaas heeft haast, hij moet snel naar de volgende. En weet je wat ik ook denk?”
“Over Sinterklaas?”, vroeg Joris.
“Ja over Sinterklaas, denk je niet dat het veel beter is om iets te geven zonder dat je gezien wordt?”
“Waarom?”
“Dan is het echt geven, zonder dat je iets terug wil”
“Waarom”, vroeg Joris weer.
“Als je iets geeft, dan wil je vaak ook weer iets terug hebben. Sinterklaas geeft alleen. Hij geeft zonder iets terug te willen. Dat is pas écht geven. Wil jij dat ook niet?”
“Ja, maar aan wie moet ik dan wat geven?”
“Er zijn in Nederland ook kinderen die niet zoveel speelgoed hebben als jij. Ze zijn arm. Natuurlijk geeft Sinterklaas ze ook cadeautjes, maar dan hebben ze nog steeds niet zoveel. Daarom kun je Sinterklaas helpen als hulp-Sint.”
Sinterklaas helpen wilde Joris wel. Hulp-Sint vond hij wel raar. “Hoe kan ik dan helpen?”
“Bij Albert Heijn kun je een zak halen waar je een cadeautje instopt voor iemand anders, je weet niet voor wie, ze noemen het een ‘goedzak’. Je helpt dan Sinterklaas een beetje.”
Joris had een idee: “ik heb nog een bouwdoos, die ik niet heb opengemaakt, zal ik die geven?”
Dat vond papa ook een goed idee. Samen gingen ze naar de Albert Heijn en stopten de bouwdoos in de ‘goedzak’.
Joris vond het heel spannend, wie zou zijn cadeau krijgen? Hij werd helemaal blij dat het een mooie verrassing zou zijn voor iemand anders.
Nu speelde hij zelf ook voor Sinterklaas!
Geplaatst op 9 november 2017
Sint Maarten © 2017 tekst Jan Lauffer
Weten jullie waarom we Sint Maarten vieren?
Bijna iedereen van groep 3 stak zijn vinger op.
Ja? Meester wees iemand aan.
“Om snoep te krijgen”? Ja, dat was natuurlijk belangrijk
“Om liedjes te zingen en bij mensen aan te bellen?”
“Om met lampionnen te lopen”?
“Om bij andere mensen naar binnen te kijken”?
“Ja, dat is allemaal waar. Maar wat heeft Sint Maarten daarmee te maken??” vroeg meester Ben.
“We zingen: Sint Maarten, Sint Maarten, de koeien hebben staarten”, zei Sem.
“Ja, maar waarom dan Sint Maarten?”
“Hij had toch zijn halve jas gegeven aan een bedelaar”, zei Brian.
Iedereen vond dat maar raar. Een halve jas!
“Nou”, zei meester Ben, ”dat is niet zo raar, want Maarten was een Romeinse soldaat en die hadden hele mooie rooie mantels. Een soort cape”.
“Net als superman!?”, vroeg Berend.
“Ja, zoiets. Maarten was er heel trots op. Toen hij een arme man zag, die bijna was doodgevroren, pakte hij zijn zwaard, verdeelde de mantel, en legde de halve mantel over de man heen”.
“Maar waarom gaf hij dan niet zijn hele mantel?”, vroeg Bernadette.
“Zonder mantel mocht hij de stad niet in, ze zouden hem dan misschien niet herkennen.
En weten jullie waarom jullie straks met lampions lopen?”
Nu bleef het stil.
Meester Ben vertelde verder; “Die avond werd Maarten wakker door een helder licht en hij zag Jezus! Jezus zag er net zo uit als de arme man, die hij gered had. Hij wist dat dit een hele belangrijke boodschap was en hij liet zich dan ook zo snel mogelijk dopen. Nu was hij ook Christen. En omdat hij zo goed leefde, is hij een Sint geworden.
Sint Maarten dus”.
Het licht van jullie lampionnen is als het licht wat hij toen zag.
Jezus is het licht. En zonder licht zie je niets!”
De kinderen vonden het best interessant. Nu wisten ze waarom ze Sint Maarten gingen vieren. En het was nog mooier dan ze dachten!
DE BEDELAAR EN DE MANTEL VAN MARTINUS
© 2010 tekst Marjet de Jong
Toen de bedelaar bij de poort de volgende morgen wakker werd, voelde hij verbaasd aan de prachtige halve rode mantel die hij om had. Hij herinnerde zich een briesend wit paard dat vlak voor zijn neus stil hield, de stem van de ruiter die iets tegen hem zei, zijn zwaard trok en plotseling de helft van zijn grote soldatenmantel afsneed. De bedelaar had de mantel omgedaan en had heerlijk geslapen ondanks de bittere kou. Dit was de mooiste aalmoes die hij ooit had gekregen
“Ik ga de soldaat zoeken,” dacht hij. “Ik wil hem bedanken.”
De bedelaar kwam stram overeind en liep door de poort de stad in. De mensen keken hem nieuwsgierig na en fluisterden: “Is dat niet de bedelaar? Wat ziet hij er knap uit.” Hij vroeg links en rechts waar de soldaat op zijn witte paard was gebleven. “Deze straat uit,” zei de een. “Naar het paleis,” zei de volgende. De bedelaar was nog nooit zo dichtbij het paleis geweest.
Aan de poort stond een weesmeisje. Ze speelde op een fluit, maar omdat ze zo bibberde van de kou, klonk het liedje nergens naar en lag er nog geen enkel muntje in haar bedelnap. De bedelaar wist hoe dat voelde. Hij pakte zijn mantel en mat de helft af, toen scheurde hij hem in tweeën en sloeg de helft om haar schouders. Het meisje merkte het amper, zo verkleumd was ze.
De bedelaar liep door in zijn halve, halve rode mantel. Op het plein voor het paleis zat een koopvrouw met appels en noten. Ze had een kindje op haar schoot dat erbarmelijk klaagde. “Wat is er aan de hand?” vroeg de bedelaar. “Koopt u toch wat appels meneer,” zei de vrouw, “dan kan ik een dekentje kopen voor mijn kind, het kan niet slapen van de kou.” De bedelaar wist hoe dat voelde. Hij bedacht zich geen moment en scheurde zijn stuk mantel nog een keer in tweeën. Toen het kind het warme dekentje voelde, werd het direct stil.
De bedelaar kwam langs een jongen die zat te huilen bij de brokstukken van een schaal met eieren. “Wat is er gebeurd?” vroeg de bedelaar.
“Ik moest deze eieren verkopen om geld te verdienen voor mijn familie,” snikte de jongen, “maar de schaal viel uit mijn handen. Ik heb nog maar een paar eieren over, en niets om ze in te dragen.” De bedelaar pakte de rest van zijn mantel, scheurde er de helft af en liet de jongen zien hoe hij daar de tere eieren in kon dragen.
Met zijn laatste stukje mantel liep de bedelaar verder om de soldaat te zoeken. Ineens zag hij het witte paard voor de paleisdeur staan. Een oude knecht was bezig het paard te poetsen. “Waarom laat u de borstel steeds uit uw handen vallen?” vroeg de bedelaar. “Ach, mijn handen doen pijn van het harde werken,” zei de oude man. “En met deze kou voel ik helemaal niets meer.”
“Hier,’ zei de bedelaar, en scheurde zijn laatste stukje mantel in tweeën. ‘Wikkel deze warme doek om je hand. En vertel me dan waar de eigenaar van dit paard is!”
“Heer Martinus bedoelt u?” zei de knecht, “Daar komt hij net aan.”
De bedelaar liep met uitgespreide armen op Martinus af en viel voor hem neer. “Dank u, heer, voor de mantel die u me gegeven hebt!”
“Maar goede man, waar is hij gebleven?” vroeg Martinus.
“Ik
kwam een weeskind tegen
” begon de bedelaar. Maar de oude knecht pakte zijn arm en riep: “Ik heb weer warme handen dankzij uw doek.” En daar kwam de jongen aangerend, die riep: “Al mijn eieren verkocht! Ze lagen zo mooi op het rode kleedje dat iedereen kwam kijken.” Ook de appelvrouw kwam erbij: “Kijk, heer, mijn kind slaapt als een roos onder de rode deken.” Toen hoorden ze in de verte fluitspel. Het weesmeisje kwam eraan, in haar rode omslagdoek, om hem te bedanken met een liedje.
De bedelaar stond met het laatste stukje mantel in zijn hand en dankte Martinus opnieuw: “Dank u, heer, dat ik eindelijk iets had om weg te geven.”
Martinus zag hoe zijn mantel heel veel mensen blij had gemaakt. De tranen sprongen hem in de ogen. Maar daar wist de bedelaar wel raad mee…
Geplaatst op 8 maart 2017
Een moeilijke keuze
Spiegelverhaal bij Mattheüs 4, 1-11 (1ste zondag van de veertigdagentijd)
Maud kijkt opzij, Fleur heeft weer dat mooie armbandje om. Maud vindt het zo’n verschrikkelijk mooi armbandje. Met gekleurde kraaltjes in de vorm van vlindertjes en bloemen, ze moet er van zuchten. Fleur kijkt op; “wat zit jij te zuchten?”, vraagt ze. Waar zit je naar te kijken?
Ik vind je armbandje zo mooi, zegt Maud, ik zou ook graag zo’n armbandje hebben. Samen kijken ze naar de gekleurde vlindertjes en bloemen. Maud zucht nog maar eens, zo mooi vindt ze het.
Ik ben volgende week woensdag jarig, zegt Fleur na school. Ik geef niet echt een feestje, maar ik ga met mijn moeder naar de Efteling en ik mag iemand vragen om mee te gaan. Wij jij mee?
Yes, super leuk!, roept Maud.
Ze gaat het thuis meteen aan haar moeder vertellen.
Oei Maud, zegt haar moeder, dan kun je niet. Dan is de verjaardag van opa en je hebt hem beloofd dat je mee komt. Maud schrikt, er springen tranen in haar ogen, wat moet ze nu doen? Ze wil zo graag naar de Efteling, maar ze heeft opa beloofd naar zijn verjaardag te komen en dat wil ze ook echt wel doen. Ze vindt opa heel lief. Mama strijkt over haar hoofd, ik snap dat het moeilijk is meis, zegt ze, maar je kunt nu eenmaal niet alles hebben.
Als Maud de volgende dag aan Fleur vertelt dat ze niet mee kan is Fleur niet blij. Ze wordt zelf een beetje boos. Maar je had gezegd dat je mee ging, moppert ze. Maud legt nog eens uit, dat ze het opa al eerder had beloofd en dat ze het echt heel leuk had gevonden, maar dat het gewoon niet kan.
Fleur blijft een beetje boos, Maar de Efteling is toch veel leuker dan je opa!?, zegt ze. Maud haalt haar schouders op, ik heb het opa beloofd, zegt ze.
En als we dan ook nog frietjes gaan eten, ga je dan wel mee?
Fleur geeft het niet op.
Nee, zegt Maud, dat maakt niet uit, ik heb het beloofd.
Fleur haalt haar schouders op, nou dan niet!, zegt ze. Ze loopt weg, maar ineens draait ze zich om Äls je meegaat mag je mijn armbandje hebben”.
Maud weet niet wat ze zeggen moet, het mooie armbandje met de vlinders en de bloemen, wat zou ze dat verschrikkelijk graag hebben………
Bijna zegt ze dat ze toch mee gaat, maar dan denkt ze aan opa, ze schudt zachtjes haar hoofd.
Nee, zegt ze tegen Fleur, ik heb het mijn opa beloofd.
Tssss, zegt Fleur, wat ben jij een sukkel, ik wil niet eens meer vriendinnen met je zijn!
Die avond huilt Maud in bed dikke tranen, nou is ze ook nog haar vriendin kwijt. Toch heeft ze geen spijt dat ze nee gezegd heeft, maar ze vindt het wel heel erg moeilijk.
Wat Maud niet weet, is dat haar moeder heeft gebeld met de moeder van Fleur.
Samen hebben ze het probleem opgelost; ze gaan gewoon de volgende week naar de Efteling.
Fleur en Maud leggen het weer bij, ze zijn weer vriendinnen.
Maar het armbandje heeft Maud niet gekregen, je kunt niet alles hebben tenslotte.
Bron; Bonnefooi, jaargang 22 nr. 2
Geplaatst op 6 juli 2016
Vakantie!
Spiegelverhaal bij Johannes 14,6 (Bianca Dasbach)
Maarten zit achter in de auto en ziet de bomen langs zoeven.
Heerlijk, de vakantie is begonnen, ze zijn onderweg naar Zuid Frankrijk.
Gister kreeg hij zijn rapport van zijn leraar, die hem met een grote glimlach vertelde dat hij naar de tweede klas ging met allemaal voldoendes. Hoe anders was dat een half jaar geleden.
Vorig jaar na de zomervakantie was Maarten vol goede moed begonnen aan de middelbare school.
Maarten deed zijn best, niet alles ging even makkelijk, maar op zijn eerste rapport had hij geen onvoldoendes. Zijn mentor had gezegd dat het een goed rapport was en dat hij vooral zo door moest gaan. Maar helaas hoe hij ook zijn best had gedaan, de cijfers gingen niet omhoog, eerder omlaag.
Het tweede rapport was dus geen leuk gesprek geweest, er moest echt iets gaan gebeuren. Wat er nou de laatste maanden precies gebeurd is weet Maarten nog steeds niet, maar ineens gingen zijn cijfers wel omhoog.
Zijn ouders en mentor hadden gezegd dat ‘het licht’ was aangegaan.
In ieder geval had hij nu een rapport met alleen maar dikke voldoendes.
Tijd voor vakantie dus en daar had hij nu reuze zin in.
Aangekomen op de camping zit de stemming er gelijk goed in. Ze krijgen een mooie plek, het is heerlijk weer en het zwembad is super groot. De douches en toiletten zijn ruim en blinkend schoon. Er is een grote kampwinkel waar van alles te koop is.
Er is zelfs gratis Wifi!
Dit wordt een geweldige vakantie. Maarten zoekt zijn zwembroek en gaat aan de rand van het bad zitten.
In het zwembad liggen een aantal jongeren en hij zwemt een beetje hun kant op. Wat dichterbij gekomen hoort hij hun gesprek. Ze hebben het over de badpakken en zwembroeken van de mensen en kinderen rond het zwembad. Het is alleen maar negatief. Hij zwemt verder naar een ander clubje. Ook daar hoort hij alleen maar geroddel over lelijke caravans en tenten ‘daar ga je toch niet mee op vakantie!’.
Nee, hun caravans zijn tenminste mooie en luxe.
Teleurgesteld verlaat Maarten het zwembad en loopt terug naar de tent. Zijn moeder vraagt wat er is, Maarten zegt dat het hier stom is.
Ze snapt wel een beetje wat Maarten bedoeld.
De buren hebben nog helemaal niets gezegd, terwijl ze voor hun grote caravan zitten. Op andere campings was er meestal al bij de eerste tentstok een helpende hand of grappige opmerking. Nu helemaal niets, alleen maar rare blikken.
Na een paar dagen besluiten de ouders van Maarten dat ze verder reizen. Hier voelen ze zich niet welkom. Maarten is opgelucht, hij heeft nog steeds geen contact met de andere jongeren. Aan de andere kant is dit wel een super mooie camping.
Ze rijden de hele dag door en komen uiteindelijk bij een camping waar nog plek is.
Een natuurcamping! Hier zit Maarten niet op te wachten!!!
De camping is super klein, er is maar 1 douche en 1 toilet voor iedereen! De paden zijn modderig, er is niet eens een zwembad! Wel een meertje, maar dat ziet er niet echt lekker uit. En er is al helemaal geen wifi!!
Teleurgesteld helpt Maarten mee met het opzetten van de tent.
Al gauw staan er een paar kinderen naast hem en stellen allemaal vragen. “Waar kom je vandaan? Spreek je Nederlands? Ga je mee zwemmen?” Maarten zegt dat hij eerst even moet helpen en dan wel zal kijken of hij nog wil zwemmen.
Als de tent staat heeft hij er eigenlijk al geen zin meer in. Wat een stomme camping. Zijn moeder geeft hem een por en zegt dat hij even naar de kinderen moet lopen om te kijken wat ze aan het doen zijn. Boos staat Maarten op en loopt in hun richting.
‘Stomme camping’, moppert hij nog.
Bij het meertje hoort hij een hoop gelach. De kinderen begroeten hem enthousiast en vragen waar zijn zwembroek is of dat hij altijd met al zijn kleren aan zwemt! Maarten moet een beetje lachen. Oké, hij gaat zijn zwembroek aantrekken.
’s Avonds is er een kampvuur en zitten alle mensen van de camping met elkaar aan tafels te eten. Alle natte spullen en zwembroeken hangen aan lijnen te drogen en niemand vindt dat raar.
Iedere dag doen ze allemaal spelletjes, bouwen hutten, houden modder gevechten en nog veel meer. De kinderen vinden Maarten stoer, want hij is de grootste, de sterkste en hij weet alles.
Maarten en zijn ouders blijven twee weken op de camping staan, dan wordt het tijd om weer naar huis te gaan. Ze nemen afscheid van alle vrienden die ze gemaakt hebben.
Dit was een vakantie om nooit te vergeten en een goede start om na de vakantie weer verder te gaan.
Geplaatst op 10 april 2016
En toch is hij er. . .
Spiegel verhaal bij Johannes 20, 19-31 (bron; theologisch tijdschrift Bonnefooi)
Anouk logeert elke zomer bij opa en oma.
Ze hebben een prachtige tuin waar je heel fijn kunt spelen en waar prachtige bomen en struiken staan. Opa is er altijd druk mee en Anouk vindt het leuk om te helpen.
Anouk vindt de vlinderstruik een van de mooiste struiken, er zitten altijd vlinders op. De blauwpaarse bloempluimen waaien in de wind heen en weer terwijl vlinders in allerlei kleuren er omheen zwermen.
Opa noemt de namen: Citroenvlinder, Kleine vos, Koolwitje, Atalanta.
Anouk vindt de Atalanta en de Kleine vos het mooist.
De Atalanta is zwart met oranje-rode banen en witte vlekken op de vleugels.
De Kleine vos lijkt er wel een beetje op, maar die is bruinrood met kleine blauwe vlekjes aan de randen van de vleugels.
Opa vertelt veel over al de bloemen en de bomen en struiken in zijn tuin. En Anouk leert zo ook heel veel.
Ze heeft op school al eens een spreekbeurt over vlinders gehouden.
In het voorjaar snoeit opa de vlinderstruik heel kort en toch is hij zomers vaak nog groter dan dat hij het jaar ervoor was.
Op een dag als Opa in de tuin bezig is valt hij zomaar op de grond, hij staat niet meer op…… Oma ziet het gebeuren en belt vlug de dokter. De dokter komt meteen, hij heeft een naar bericht, opa’s hart is opgehouden met kloppen.
Dat was een heel verdrietige dag voor oma en voor alle mensen die veel van opa houden.
Anouk moet veel aan opa denken en de eerste keer dat zij weer bij oma logeert mist zij opa heel erg. Ze moet ervan huilen. Stilletjes loopt ze door de tuin.
Gelukkig heeft oma hulp van een aardige buurjongen, die net zo veel van tuinieren houdt als opa.
De tuin ziet er bijna net zo mooi uit als toen opa er nog was.
Als Anouk bij de vlinderstruik komt gaat ze op de grond zitten en ze kijkt naar het spel van de vlinders en dan gebeurt het . . . .
Het is net of ze opa weer bezig ziet en hoort zeggen: ‘Kijk Anouk, daar heb je de Atalanta en daar de Kleine vos en zie je die mooie gele citroenvlinder ?‘
Anouk wordt er minder verdrietig van.
Opa is er niet meer en toch is hij er wel, zo voelt dat.
Zou oma opa ook om zich heen voelen, vast wel, ze zal het haar vragen.
Eén ding is zeker, als ik een vlinder zie, denk ik aan opa!
Geplaatst op 8 oktober 2014
De uitgeleende telefoon
Spiegelverhaal bij Mattheus 21 33-46
Er was eens een meisje, ze heette Caroline, en ze had wel twee iPhones!
Ze had al een iPhone en toen had ze er ook nog één gewonnen.
Natuurlijk was ze blij, maar ze was nog blijer toen ze hem aan haar beste vriendin Sandy had gegeven. Of eigenlijk geleend.
Sandy had nog geen smartphone en ze wilde er zo graag ook één!
Ze was de enige in groep 8, die nog geen smartphone had.
Natuurlijk moest Sandy beloven voorzichtig te zijn en ook dat ze de iPhone weer terug zou geven als ze er zelf één zou krijgen. En ze moest natuurlijk wel zelf de telefoonrekening betalen.
Zelf gebruikte Caroline haar iPhone niet zoveel, omdat ze het zonde vond van haar tijd. Maar Sandy begon meteen te Whats-appen, foto’s te maken en van alles uit te proberen.
Omdat de iPhone eigenlijk van Caroline was stond de e-mail en Whats-app ook op haar naam. Sandy zag dat en dacht: dat is leuk! Hier kan ik wel eens een leuke grap mee uithalen.
Ze stuurde een “hartje” naar Joris.
Hij dacht natuurlijk dat Caroline die gestuurd had!
Alle meiden zaten te giechelen, dit zou Caroline niet leuk vinden, Joris was niet bepaald de leukste of knapste van de klas.
Hij dacht inderdaad dat het hartje van Caroline was en stuurde haar een “hartje” terug.
Sandy was de hele dag aan het Whats-appen met iedereen en gebruikte gewoon steeds de naam van Caroline.
Ook stuurde ze rare mails terug aan mensen die dachten dat ze naar Caroline hadden geschreven.
Toen Caroline het eindelijk doorhad, wilde ze de iPhone terug.
Ze vond het echt niet grappig!
Maar Sandy zei dat ze de iPhone niet meer had……..verloren.
Caroline vertelde het hele verhaal aan haar moeder, zij vond het heel vervelend, omdat Sandy altijd al de beste vriendin van Caroline was. Samen gingen ze naar de moeder van Sandy, maar ook de moeder van Sandy wist niet waar de iPhone was.
Wel kregen Caroline en haar moeder de telefoonrekening:
Sandy had in 1 maand wel 60 euro aan kosten gemaakt. De maand daarna kregen ze weer een rekening deze keer was het zelfs 80 euro!
Waar was die iPhone?
Uiteindelijk vond Juf Tamara de iPhone, verborgen achter een rijtje boeken in de klas. Al snel was duidelijk dat Sandy stiekem de iPhone had gebruikt.
Ze hadden alles in de klas besproken.
Sandy had de iPhone teruggegeven en huilend gezegd dat ze het nooit meer zou doen.
Iedereen wist nu dat Caroline niet die rare berichtjes had geschreven, maar dat Sandy dat allemaal had gedaan.
Juf Tamara had ook nog gezegd dat het wel even goed zou zijn dat Sandy geen telefoon meer had.
“Dan kun je weer gewoon met Caroline afspreken.’’
“Dat is toch veel leuker?”
|
|