Verhalen uit de gezinsviering 5 november

Sint Maarten                             © 2017 tekst Jan Lauffer

Weten jullie waarom we Sint Maarten vieren?
Bijna iedereen van groep 3 stak zijn vinger op.
Ja?     Meester wees iemand aan.

“Om snoep te krijgen”? Ja, dat was natuurlijk belangrijk
“Om liedjes te zingen en bij mensen aan te bellen?”
“Om met lampionnen te lopen”?
 “Om bij andere mensen naar binnen te kijken”?

“Ja, dat is allemaal waar. Maar wat heeft Sint Maarten daarmee te maken??” vroeg meester Ben.
“We zingen: Sint Maarten, Sint Maarten, de koeien hebben staarten”, zei Sem.
“Ja, maar waarom dan Sint Maarten?”
“Hij had toch zijn halve jas gegeven aan een bedelaar”, zei Brian.
Iedereen vond dat maar raar. Een halve jas!

“Nou”, zei meester Ben, ”dat is niet zo raar, want Maarten was een Romeinse soldaat en die hadden hele mooie rooie mantels. Een soort cape”.
“Net als superman!?”, vroeg Berend.
“Ja, zoiets. Maarten was er heel trots op. Toen hij een arme man zag, die bijna was doodgevroren, pakte hij zijn zwaard, verdeelde de mantel, en legde de halve mantel over de man heen”.
“Maar waarom gaf hij dan niet zijn hele mantel?”, vroeg Bernadette.
“Zonder mantel mocht hij de stad niet in, ze zouden hem dan misschien niet herkennen.

En weten jullie waarom jullie straks met lampions lopen?”
Nu bleef het stil.

Meester Ben vertelde verder; “Die avond werd Maarten wakker door een helder licht en hij zag Jezus! Jezus zag er net zo uit als de arme man, die hij gered had. Hij wist dat dit een hele belangrijke boodschap was en hij liet zich dan ook zo snel mogelijk dopen. Nu was hij ook Christen. En omdat hij zo goed leefde, is hij een Sint geworden.
Sint Maarten dus”.
Het licht van jullie lampionnen is als het licht wat hij toen zag.
Jezus is het licht. En zonder licht zie je niets!”

De kinderen vonden het best interessant. Nu wisten ze waarom ze Sint Maarten gingen vieren. En het was nog mooier dan ze dachten!

DE BEDELAAR EN DE MANTEL VAN MARTINUS
© 2010 tekst Marjet de Jong

Toen de bedelaar bij de poort de volgende morgen wakker werd, voelde hij verbaasd aan de prachtige halve rode mantel die hij om had. Hij herinnerde zich een briesend wit paard dat vlak voor zijn neus stil hield, de stem van de ruiter die iets tegen hem zei, zijn zwaard trok en plotseling de helft van zijn grote soldatenmantel afsneed. De bedelaar had de mantel omgedaan en had heerlijk geslapen ondanks de bittere kou. Dit was de mooiste aalmoes die hij ooit had gekregen

“Ik ga de soldaat zoeken,” dacht hij. “Ik wil hem bedanken.”
De bedelaar kwam stram overeind en liep door de poort de stad in. De mensen keken hem nieuwsgierig na en fluisterden: “Is dat niet de bedelaar? Wat ziet hij er knap uit.” Hij vroeg links en rechts waar de soldaat op zijn witte paard was gebleven. “Deze straat uit,” zei de een. “Naar het paleis,” zei de volgende. De bedelaar was nog nooit zo dichtbij het paleis geweest. 

Aan de poort stond een weesmeisje. Ze speelde op een fluit, maar omdat ze zo bibberde van de kou, klonk het liedje nergens naar en lag er nog geen enkel muntje in haar bedelnap. De bedelaar wist hoe dat voelde. Hij pakte zijn mantel en mat de helft af, toen scheurde hij hem in tweeën en sloeg de helft om haar schouders. Het meisje merkte het amper, zo verkleumd was ze.

De bedelaar liep door in zijn halve, halve rode mantel. Op het plein voor het paleis zat een koopvrouw met appels en noten. Ze had een kindje op haar schoot dat erbarmelijk klaagde. “Wat is er aan de hand?” vroeg de bedelaar. “Koopt u toch wat appels meneer,” zei de vrouw, “dan kan ik een dekentje kopen voor mijn kind, het kan niet slapen van de kou.” De bedelaar wist hoe dat voelde. Hij bedacht zich geen moment en scheurde zijn stuk mantel nog een keer in tweeën. Toen het kind het warme dekentje voelde, werd het direct stil. 
De bedelaar kwam langs een jongen die zat te huilen bij de brokstukken van een schaal met eieren. “Wat is er gebeurd?” vroeg de bedelaar. 
“Ik moest deze eieren verkopen om geld te verdienen voor mijn familie,” snikte de jongen, “maar de schaal viel uit mijn handen. Ik heb nog maar een paar eieren over, en niets om ze in te dragen.” De bedelaar pakte de rest van zijn mantel, scheurde er de helft af en liet de jongen zien hoe hij daar de tere eieren in kon dragen.

Met zijn laatste stukje mantel liep de bedelaar verder om de soldaat te zoeken. Ineens zag hij het witte paard voor de paleisdeur staan. Een oude knecht was bezig het paard te poetsen. “Waarom laat u de borstel steeds uit uw handen vallen?” vroeg de bedelaar. “Ach, mijn handen doen pijn van het harde werken,” zei de oude man. “En met deze kou voel ik helemaal niets meer.” 
“Hier,’ zei de bedelaar, en scheurde zijn laatste stukje mantel in tweeën. ‘Wikkel deze warme doek om je hand. En vertel me dan waar de eigenaar van dit paard is!”
“Heer Martinus bedoelt u?” zei de knecht, “Daar komt hij net aan.”  

De bedelaar liep met uitgespreide armen op Martinus af en viel voor hem neer. “Dank u, heer, voor de mantel die u me gegeven hebt!”
“Maar goede man, waar is hij gebleven?” vroeg Martinus.
“Ik … kwam een weeskind tegen …” begon de bedelaar. Maar de oude knecht pakte zijn arm en riep: “Ik heb weer warme handen dankzij uw doek.” En daar kwam de jongen aangerend, die riep: “Al mijn eieren verkocht! Ze lagen zo mooi op het rode kleedje dat iedereen kwam kijken.” Ook de appelvrouw kwam erbij: “Kijk, heer, mijn kind slaapt als een roos onder de rode deken.” Toen hoorden ze in de verte fluitspel. Het weesmeisje kwam eraan, in haar rode omslagdoek, om hem te bedanken met een liedje.

De bedelaar stond met het laatste stukje mantel in zijn hand en dankte Martinus opnieuw: “Dank u, heer, dat ik eindelijk iets had om weg te geven.” 

Martinus zag hoe zijn mantel heel veel mensen blij had gemaakt. De tranen sprongen hem in de ogen. Maar daar wist de bedelaar wel raad mee…